De Olijfbergrede deel 10
Mattheüs 25:31-46: Het oordeel van de Zoon des mensen
31 Wanneer de Zoon des mensen komt in Zijn heerlijkheid, en alle heilige engelen met Hem, dan zal Hij plaatsnemen op de troon van Zijn heerlijkheid.
32 En Hij zal alle volken voor Zich verzamelen en hen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.
33 En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand plaatsen, maar de bokken aan Zijn linkerhand.
34 Dan zal de Koning tegen degenen aan Zijn rechterhand zeggen: 'Komt, gij gezegenden van Mijn Vader, beërft het koninkrijk dat voor u bereid is sinds de grondlegging der wereld.
35 Want Ik had honger en jullie gaven Mij te eten; Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken; Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij op;
36 Ik was naakt en jullie kleedden Mij; Ik was ziek en jullie bezochten Mij; Ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar Mij toe.
37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: 'Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven? Of dorstig, en U te drinken gegeven?
38 En wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en U opgenomen? Of naakt, en U gekleed?
39 En wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn wij naar U toe gekomen?'
40 En de Koning zal hun antwoorden: 'Voorwaar, Ik zeg u, voor zover u dit aan een van deze minste van Mijn broeders hebt gedaan, hebt u het Mij gedaan.
41 Dan zal Hij ook tot degenen aan de linkerkant zeggen: 'Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen is bereid.
42 Want Ik had honger en jullie gaven Mij niets te eten; Ik had dorst en jullie gaven Mij niets te drinken;
43 Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij niet op; Ik was naakt en jullie kleedden Mij niet; Ik was ziek en in de gevangenis en jullie kwamen Mij niet bezoeken.
44 Dan zullen ook zij Hem antwoorden en zeggen: 'Heer, wanneer hebben wij U hongerig of dorstig gezien, of als vreemdeling, of naakt, of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij U niet gediend?
45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: 'Voorwaar, Ik zeg u, voor zover u dit niet gedaan hebt aan een van deze minsten, hebt u het ook niet aan Mij gedaan.
46 En zij zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven."
Dit is een beschrijving van het laatste oordeel. Het is een uitleg van de eerdere gelijkenissen. Er komt een oordeel, waarin ieder mens zal worden veroordeeld tot een staat van eeuwige gelukzaligheid of ellende. Christus zal komen, niet alleen in de glorie van zijn Vader, maar ook in zijn eigen glorie, als Middelaar. De goddelozen en godvruchtigen wonen hier samen, in dezelfde steden, kerken en families, en zijn niet altijd van elkaar te onderscheiden; zo zijn de zwakheden van de heiligen, zo zijn de hypocrisieën van de zondaars; en de dood neemt beiden weg: maar op die dag zullen zij voor altijd van elkaar gescheiden worden. Jezus Christus is de grote Herder; Hij zal spoedig onderscheid maken tussen degenen die van Hem zijn en degenen die dat niet zijn. Alle andere onderscheiden zullen verdwijnen, maar het grote onderscheid tussen heiligen en zondaars, heiligen en onheiligen, zal voor altijd blijven bestaan. Het geluk dat de heiligen zullen bezitten is zeer groot. Het is een koninkrijk, het meest waardevolle bezit op aarde, maar toch is dit slechts een vage gelijkenis van de gezegende toestand van de heiligen in de hemel. Het is een koninkrijk dat is voorbereid. De Vader heeft het voor hen bereid in de grootheid van zijn wijsheid en macht; de Zoon heeft het voor hen gekocht; en de gezegende Geest, die hen op het koninkrijk voorbereidt, bereidt het voor hen. Het is voor hen bereid: het is in alle opzichten aangepast aan de nieuwe natuur van een geheiligde ziel. Het is bereid vanaf de grondlegging van de wereld. Dit geluk was voor de heiligen, en zij voor het geluk, vanaf alle eeuwigheid. Zij zullen komen en het beërven. Wat wij erven, hebben wij niet zelf verkregen. Het is God die ons tot erfgenamen van de hemel maakt. Wij mogen niet denken dat daden van vrijgevigheid ons recht geven op eeuwig geluk. Goede werken die omwille van God worden gedaan, door Jezus Christus, worden hier genoemd als kenmerk van gelovigen die geheiligd zijn door de Geest van Christus, en als het effect van de genade die wordt geschonken aan degenen die ze doen. De goddelozen in deze wereld werden vaak opgeroepen om tot Christus te komen voor leven en rust, maar zij keerden zich af van zijn oproepen; en terecht worden degenen die niet tot hem wilden komen, geboden om van Christus weg te gaan. Veroordeelde zondaars zullen tevergeefs excuses aanbieden. De straf van de goddelozen zal een eeuwige straf zijn; hun toestand kan niet worden veranderd. Zo worden leven en dood, goed en kwaad, zegen en vloek voor ons neergelegd, opdat wij onze weg mogen kiezen, en zoals onze weg is, zo zal ook ons einde zijn.
Commentaar: Matthew Henry Concise Commentary, module in softwareprogramma E-Sword.
Montfoort, 22-08-2025







